Van ‘halfbroer’ tot echtgenoot

Als de familie Raes op de vlucht slaat naar Zeeland en daarna naar Engeland, gaat de beste kameraad van de oudste zoon mee als ‘halfbroer’. Echter, tijdens de oorlog zelf huwt deze vriend van de familie één van de dochters Raes. 

Ik ben een kleindochter van twee van die mensen die in Engeland waren. Vijf mensen van dezelfde familie, Raes uit Antwerpen (waaronder mijn grootmoeder, Alice), zijn naar Engeland gevlucht, samen met de vriend van Lode, de oudste broer, zogezegd een ‘halfbroer’ (mijn grootvader, Eugene Henderickx). Ze zijn daar gebleven van 14 tot 19. Het archief lag bij mijn moeder en een neef van haar.

Volgens de familieoverlevering zaten ze op de laatste boot uit Vlissingen, ergens midden-oktober. Er was zelfs het gerucht dat die boot op een mijn was gevaren, maar dat bleek niet zo te zijn. De moeder, de vader, de oudste dochter en een zieke zoon, die allen in Antwerpen bleven, hebben wel bange momenten beleefd tot ze het bericht kregen dat iedereen veilig de oversteek heeft kunnen maken.

Mijn grootvader, Eugene Hendrickx, was boekhouder bij Schmidts (zware metalen) en hij heeft alle uitgaven bijgehouden, afrekeningen enzovoorts, echt alles. Hij werkte in Engeland ook voor dezelfde Schmidts, ook voor Claeys, en gebruikte die tewerkstelling om niet in het leger te moeten gaan, maar uiteindelijk gaat hij toch in dienst en werkt hij in Le Havre voor de Belgische regering, bij het Ministerie van Landbouw. Lode Raes was in Frankrijk verpleger, eerst in Calais, dan in Saint Addresse. De correspondentie tussen hem en de familie Raes, waaronder de zus van zijn beste kameraad, zijn twee schoendozen vol, een tweehonderd postkaarten ongeveer. Een paar brieven en documenten werden uitgeleend voor een tentoonstelling in het BELvue Museum in Brussel.

In Engeland verbleven ze eerst in het Victoria hostel, dan naar Dullingham, Willesden Green, Watford. Ze bleven vooral in de Londense regio. Er is aardig wat briefwisseling met Floris Prims, de latere stadsarchivaris van Antwerpen. Waarschijnlijk verliepen de geldtransacties ook via het Volksbureel van de Stem Uit België, dat door Prims werd georganiseerd.

Ze logeerden in het tuinhuis van een Brit. Op een dag gaan ze mee om een centje bij te verdienen als drijver voor een vossenjacht. Het moet een redelijk groot tuinhuis zijn, want de War Refugees Committee betaalt de huur ervan. Ze moesten zien dat ze rondkwamen en elke shilling omdraaien. Zij moesten wel betalen om de metro te gebruiken, dat was niet voor alle Belgen zo. Mogelijk had hij toen werk, waarbij de werkgever het vervoer betaalde.

Zij kenden Engels. Mijn grootvader was meertalig (Nederlands/Vlaams, Engels, Frans, Duits) en van mijn grootmoeder heb ik schriftjes in het Engels die nog dateren van voor de oorlog. Frans en twee zussen zijn in een naaiatelier terecht gekomen. Er is allicht niemand nog naar school geweest, de jongste zus was ongeveer vijftien en er is niets over verteld geweest. Mijn grootouders zijn getrouwd in april 1917, de eerste dochter was geboren in september 1917. Als August Raes in het leger gaat in Frankrijk, krijgt zij vanuit Engeland een laissez-passer om daar naartoe te gaan. In 1918 trekt zij dan ook naar Le Havre, met hun eerste dochtertje.

Bij terugkeer hebben ze eerst in de Patriottenstraat gewoond, daarna aan de Jan Van Rijswijcklaan.

Er zijn geen Britse tradities overgebleven van hun verblijf in Engeland. Mijn grootvader heeft daarna voor Agfa Gevaert gewerkt, ook al omdat zijn werkgever van voor en tijdens de oorlog, Schmidts, niet meteen is teruggekeerd. Grootvader is gestorven in 1952 en grootmoeder in 1967. Ons gezin zelf zat in Congo van 1949 tot 1960, maar van neven en nichten hebben we vernomen dat er nooit veel over de oorlog werd gesproken.

 

Bronnen: Getuigenis Griet Simoens-Flour. Met dank aan Christophe Declercq, interviewer Verhalenverzameldag in het Red Star Line Museum