IBIS - Uit het nest gevallen

Ook heel wat jongens van de Oostendse visserijschool IBIS vertrokken, samen met het personeel en de directeur van de school, op 13 oktober 1914 naar Engeland en verbleven er gedurende de ganse oorlog.  

Het Koninklijk Werk IBIS op Sas-Slijkens tussen Bredene en Oostende werd in 1906 door Prins Albert I gesticht om weeskinderen uit de visserijsector op te voeden en een opleiding te geven. Eind negentiende eeuw was de sociale situatie van de vissersbevolking schrijnend; men kampte bovendien met een tekort aan gekwalificeerd zeevarend personeel. Vanaf de eerste jaren van het bestaan van de school leefden de jongens op het schoolschip IBIS. Daar werd geslapen, gegeten en visserijonderwijs gegeven.

Gedurende de eerste maanden van de oorlog werkten de jongens van de IBIS actief mee om de vluchtelingen te Oostende, die naar Engeland wilden, te ontvangen. Ze werkten als brancardier op de hulppost van het Rode Kruis die ingericht werd in het tuighuis van de IBIS-school, hielpen eind september met het verzorgen van de gekwetsten tijdens de bombardementen op Oostende en staken een handje toe bij de bereiding van maaltijden.

Vanaf 8 oktober werd de IBIS-vloot klaargemaakt om richting Engeland koers te varen. Op zondag 11 oktober, Antwerpen was toen al in Duitse handen en Oostende de tijdelijke hoofdstad van België, kregen de IBIS-jongens de kans om tijdens het bezoek van hun familie mee naar huis te gaan. Zo’n 38 jongens verlieten de school op zondag, 13 op maandag. De 18 jongens die achterbleven waren meestal volle wezen of jongens die nergens terecht konden. Het betrof: 

• De tweelingsbroers Joseph en Walthere Gallé (13 jaar) en hun jongere broer Remi (10 jaar).

• De gebroeders Henri (12 jaar) en Julien Willeput (8 jaar), alsook de broers Jules (10 jaar) en Victor Broucke (9 jaar) uit Bredene

• Polidor Barbé (10 jaar), Arsène Hennaert (10 jaar), Arthur van den Stocken (9 jaar).

• Adriaan Dewitte (14 jaar) uit Adinkerke, François van der Eynden (9 jaar) en Julien Goblet (9 jaar)

• Ferdinand Seys (14 jaar), Leon Rassaert (13 jaar), Robert Rogiest (11 jaar) en Arthur Declerq (11 jaar), Maurice Pattyn (11 jaar), allen uit Oostende.

In het logboek staat op dinsdag 13 oktober 1914 dat iedereen zich klaarmaakte om het gebied te evacueren. Om 8 uur ’s ochtends gingen de wezen samen met het schoolpersoneel en onder leiding van de directeur aan boord van de twee stoomsloepen IBIS V en VI. Ook de 14-jarige Firmin Vandenberghe en zijn vijf jaar jongere broer Achille die op maandag waren opgehaald door hun ouders, maar daarna werden teruggebracht, scheepten in op de IBIS VI. De IBIS VII bleef ter beschikking van het personeel van het atelier en zou later, toen de Duitsers Oostende binnenvielen, in het zog van de andere stoomsloepen naar Engeland varen met het personeel van het magazijn en een groep vluchtelingen. Het schoolschip was opgeëist door de Belgische overheid.

Remy Gallé, de jongste van de gebroeders Gallé schreef over die bewogen dagen in oktober het volgende:

'Toen dreigde den oorlog, de jongens die familie hadden, moesten het schip verlaten, daar ons niemand kwam halen mochten we blijven. Het oorlogsgevaar dreigde dichter en dichter te naderen, op een middag zagen we vliegers boven het schip cirkelen, alleman een beetje in paniek, er werden maatregelen genomen, niemand mocht nog zonder toestemming aan boord. Dag en nacht werd wacht gehouden voor de ingang van het schip. Ik was toen 10 jaar en moest ’s nachts met geweer op de schouder heen en weer gaan. Stel u voor met welke schrik op het lijf ik daar stond, gelukkig heeft het niet lang geduurd. Met het uitbreken van de oorlog hebben ze zo rap mogelijk een vissersboot van de rederij IBIS schoon gemaakt, alles er af genomen gelijk even dek gemaakt, het visruim uitgebroken, een zaak van gemaakt met tafels, haken in de balken geslagen om hangmatten aan te hangen. Zekere dag moesten we zoveel het kon ons spullen bijeen rapen in zakken en vertrekken naar Oosten waar die vissersboot was gemeerd. ’s Morgens den andere dag is het schip uitgevaren bestemming Engeland, Milford Haven.'

Op woensdagochtend bereikte de IBIS-gemeenschap Folkestone. Nadat de nodige administratieve formulieren waren ingevuld, reisden ze door naar Milford Haven. Het ruim van de stoomsloep IBIS VI werd omgevormd tot een tussendek en slaapzaal. Tijdens die verbouwingswerken verbleven de jongens in het Sailor’s Home. Vanaf 24 oktober konden de kinderen hun nieuwe drijvende woonst betreden. Een Belgische familie die ook in Milford verbleef, ging akkoord om de was van de IBIS-groep te doen. Een oude matroos verzorgde de maaltijden en kreeg daarbovenop een bewakingsopdracht. Op 23 november bereikte ook het grote schoolschip IBIS III Milford Haven. Het werd omgebouwd tot vastliggend schip met comfortabele woon- en slaapvertrekken. Pas begin januari 1915 waren de verbouwingen klaar en konden de leerlingen verhuizen. In 1917 vervoegden zich bij hen nog een tiental jongens uit Adinkerke wiens vader in het leger zat. Dit gebeurde door persoonlijke tussenkomst van de koning.  

In die eerste dagen in Engeland gaf directeur Prosper Wuylens les aan zijn leerlingen. Vanaf november konden ze school lopen in een plaatselijke katholieke school. Na schooltijd kregen ze nog een uurtje praktijklessen die specifiek op het visserijwezen waren afgestemd. Omdat zich in Milford een zeer grote groep Belgische vluchtelingen had gevestigd, opende het stadje in februari 1915 een Belgische school: the King Albert School for Belgians. Ook de IBIS-kinderen liepen er sindsdien school, maar dat verliep niet altijd van een leien dakje. Directeur Wuylens werd via briefwisseling meermaals op de hoogte gebracht van kwajongensstreken die enkele oudere IBIS-kinderen uithaalden. Op 17 december 1917 ontving Wuylens het volgende bericht van de Engelse leerkracht John Brown:

Dear Mr Wuylens,

One of the boys of the Ibis was found to have tobacco and matches in his possession on Friday. Someone was smoking in the closet but I could not find out who. August Vanhove is the name of the boy. Yours faitfully, John Brown.

Die streken weet de directeur aan het contact van zijn leerlingen met Engelse jongens. Vanaf het schooljaar 1915-1916 volgden de IBIS-jongens immers les in een gemengde Belgisch-Engelse school waar ze werden onderwezen door Belgische en Engelse leerkrachten. Ook Remy Gallé volgde op die manier les, en dat zorgde ervoor dat hij snel met de Engelse taal overweg kon:

D'an op zoek naar een school die rap was gevonden en ook een Vlaamse schoolmeester. De school was nogal groot en kon gescheiden worden met plooideuren voor meisjes en jongens. Alle dagen kregen we dan een uur les van een Engelse meester. De school lag zo een goed 15 minuten vanwaar ons schip lag, ik leerde heel goed en na een goed jaar had ik de Engelse taal goed onder de knie ook omdat ik veel met engelse (sic) jongens speelde. Ik las daarbij veel boeken en dat bracht me steeds meer begrip en kennis van de taal.

Ook werd ik belast, omdat ik vlot Engels sprak, met alle nodige boodschappen te verrichten; in oorlogstijd was alles op de bon en gerantsoeneerd. Om te dragen kreeg ik telkens twee jongens mee, wij hadden een grote zeildoekzak om alles in te laden. Ons inkomen werden gedaan in een grote winkel, zekeren dag vond ik twee pond op de vloer en gaf die aanstonds aan de baas, Master Louis. Sindsdien kreeg ik telkens wanneer ik kwam om boodschappen een pak koekjes chocolade, dat was altijd welkom daar we als jonge gasten altijd honger hadden. Voor die prestatie die ik leverde, werd ik door den directeur beloond met een maandloon van 1 shilling 2,50 fr en alle zaterdagen 6 pence 1,25 fr. Het was de gewoonte van alle zaterdagen naar de cinema te gaan in de namiddag dan kregen de jongens een pak chocolade of 2 pence voor een ijscrème. Op een dag toen ik met de jongens van school kwam, vond ik een klein vogeltje, waarschijnlijk uit het nest willen vliegen maar amper sterk genoeg was. Ik heb het meegenomen, het geknabbeld brood laten slikken en in een doosje gezet, het heeft niet lang meer geduurd voor het goed kon vliegen, ik had het goed gevoederd, want het was aan mij gehecht. Wanneer ik van school kwam, kwam het recht op mijn borst vloog met bek open om wat eten te krijgen die ik natuurlijk ook gaf. Dan vloog het weer weg rond het schip, wanneer we beneden gingen om te slapen vloog het mee en nestelde zich op één van de touwen onzer hangmat. Ik heb het toch verscheidene maanden kunnen houden tot op een zekere morgen het dood lag in een hangmat, verpletterd. Ik heb daar verscheidene dagen veel verdriet van gehad, daar ik zoveel vriendschap en genegenheid van zo’n klein beestje had gekregen die ik in mijn leven niet zelden kende.'

Aan de hand van het logboek en enkele persoonlijke brieven merken we dat de jonge vluchtelingen het relatief goed hadden in Milford: men kreeg hulp van plaatselijke vaklui voor het verbouwen van hun schip, men zorgde ervoor dat hun opleiding werd verdergezet en het Belgisch comiteit van Hulpbetoon aan de Vluchtelingen en the Ladies Commitee of Milford Haven & South Wales zorgden voor cadeautjes tijdens de feestdagen. Toch was niet alles peis en vree. Remy Gallé getuigt: 

'Het Engelse volk was niet altijd even vriendelijk voor de Belgen, bijzonder wanneer er een feest gehouden werd in de school en ruzie ontstond, kwam het steeds tot handgemeen en werd er nog heel hard op gebokst, dan riepen de Engelse maar steeds “Belgians no good, stick ‘m up for firewood”. Belgen zijn niet goed, steek ze op voor brandhout. De vissers die het te bont hadden gemaakt, zijn naar België gestuurd en moesten naar het front.'

Nadat de directeur zich had verzekerd dat de terugreis veilig kon verlopen, vertrok de IBIS-gemeenschap op 17 juli 1919 terug naar Oostende. Het schip had niet enkel 27 jongens aan boord, maar was ook volgestouwd met vis, een geschenk van de Belgische reders in Milford Haven aan de Oostendse bevolking. De kinderen werden ‘op verlof’ gestuurd en gingen op 1 september 1919 terug van start in hun vertrouwde IBIS-school aan de Belgische kust.

Bronnen:

Ineke Steevens (coördinator wetenschappelijk werk Visserijmuseum Oostduinkerke), Zeeslag. Vissers op de vlucht 1914-1918, Lezing op de Contactdag ‘De Groote Vlucht’. Landbouw, voeding en Eerste Wereldoorlog, 10 oktober 2014, Miummm, Roeselare.

Philip Declercq, IBIS 1906-2006. Een koninklijk verhaal, Bredene, 2007.

http://www.ibisschool.be/index.php/algemeen/historiek.html

Met dank aan stagiaire Manon Dekien.