Bij nonkel pastoor

De zwangere Helena Verbrugghe (Gullegem, 1881) vluchtte in september 1914 met haar drie kinderen Paula (4 jaar), Godelieve (2 jaar) en Jozef (1 jaar) van Westkapelle via Kortemark naar Engeland. Daar werd zij opgevangen door haar schoonbroer en schoonzus, Jules en Margriet Ketele.

Jules was in 1902 tot priester gewijd en werkte aanvankelijk als  missionaris in Plymouth. Zijn zus Margriet was zijn huishoudster. In 1914 werd Jules parochiepriester in Bridport waar hij de mogelijkheid had om zijn familie op te vangen. Naast Helena gaf hij ook onderdak aan zijn moeder, Maria Eugenia Ampe en zijn oudere zus Maria. Op 17 maart 1915 (St. Patrick’s Day) kwam daar nog Patrick bij, de vierde spruit van Helena. Vader Paul Ketele, voor de oorlog hoofdonderwijzer in Westkapelle, was gemobiliseerd als brancardier, eerst in Veurne en later in Hoogstade, maar kwam af en toe in verlof in Bridport. In 1917 werd hij tot aan het einde van de oorlog, gedetacheerd als onderwijzer naar de ‘School van de Koningin’ in Wulveringem. Hij hield heel regelmatig contact met zijn kinderen in Engeland via postkaartjes, en wisselde met de oudsten zelfs Engelse berichtjes. Zijn gezin kwam in april 1919 naar België terug. Moeder Maria Eugenia bleef na de oorlog bij haar zoon in Engeland en stierf in 1928 in Weymouth waar Jules op dat moment parochiepriester was. 

Getuigenis Piet Van Damme (kleinzoon van Paul en Helena Ketele-Verbrugghe, zoon van Godelieve Ketele)