Gouden ponden

Toen de Duitse troepen Oostende dreigden in te nemen, bracht de Oostendse rederij H.P. Aspeslagh zijn 'treilers' (van 'trawler', een vissersschip) in veiligheid in Milford Haven. Vijf van de zes boten werden opgeëist door de Royal Navy. De zesde, de IJslandvaarder O.126 Neptune (O van Oostende), bleef vissen ondanks het risico om doel te worden van de Kriegsmarine.

Jacques Aspeslagh (1871), stuurman van de Neptune en neef van de reder, zond via radio Oostende een boodschap naar zijn vrouw om hem in Milford Haven te vervoegen. Jacques’ echtgenote, Louise-Marie Mère (1872) volgde het advies van haar man op en vertrok met de eerste vluchtelingen vanuit Oostende naar Engeland. Vier van haar dochters – Alida (1896), Melanie (1902), Maria (1904) en Fernanda (1913) – vergezelden haar. Zij had nog een zoon, Jacques, maar die was karabinier aan het front. En dochter Bertha was al gehuwd. Bertha vluchtte trouwens ook naar Engeland, maar kwam in Londen terecht en vond pas een jaar later haar familie terug.

In Folkestone werden moeder en dochters op de trein naar Londen gezet. Daar stonden ze dan, zonder een woord Engels te spreken en slechts met een briefje met daarop ‘Milford Haven’. Een vriendelijke agent bracht hen naar een ander station vanwaar de nachttrein naar Milford Haven vertrok. Tijdens de rit vond Melanie, toen twaalf jaar oud, niet onmiddellijk de hendel om het toilet door te trekken. Bij het buitenkomen zag ze een hendel hangen …  De trein stopte bruusk en de stoker en machinist kwamen hijgend aangelopen. Niemand die hen kon uitleggen wat er gebeurd was. In Milford Haven werden ze herenigd met vader Jacques en ondergebracht bij een Engelse familie. Van de dochter uit het Engelse gastgezin, Claire, leerde de 18-jarige Alida een aardig mondje Engels. Haar eerste woord was 'candle', toen ze met een stompje kaars in haar hand aan Mr. Evans, de kruidenier, toonde wat ze wou kopen. Omwille van haar vaardigheid in de Engelse taal kreeg Alida dan ook de opdracht om telkens na het ‘mijnen’ (de visveiling) naar de bank te gaan om het briefje van de verkoop van de vangst om te ruilen voor gouden ponden.

Tweede kerstdag 1916 voer de Neptune voor de laatste keer uit. De stoomtreiler werd aangevallen door een Duitse onderzeeboot. De bemanning kreeg maar net de tijd om hun reddingsboot uit te zetten en werd aangemaand om naar een nabijgelegen Brits zeilschip te varen. Voor deze schoener hen kon oppikken, werd die echter ook getorpedeerd. De Duitsers haalden alle waardevols uit de Neptune en brachten in het ruim explosieven aan. Omdat die niet tot ontploffing kwamen, werd het schip dan maar met vier kanonschoten tot zinken gebracht. Volgens de verhalen die Jacques Aspeslagh aan zijn nazaten vertelde, was er, in tegenstelling tot het verslag van de waterschout van Milford Haven, op de De Neptune wel degelijk geschut aan boord, met name een ‘Gunnery Sergeant’, een klein kanon. De bemanning werd uiteindelijk aan boord gehaald door een ‘mannewoare’ (Oostends voor man o’ war, militair jargon voor een Engels oorlogsschip).

Na het verlies van de boot verhuisde de familie naar Swansea waar vader Aspeslagh als stuurman aan de slag kon bij rederij Golder. Ze woonden er in een mooi comfortabel huis met een badkamer en acajou houten meubelen. Melanie en Maria liepen er school. Melanie collecteerde nog bij het Salvation Army.

In 1918 keerde de familie naar Oostende terug en bracht onder meer hun Singer naaimachine mee. Jacques bleef als schipper voor rederij Golder werken. Voor de bevoorrading van Engeland tijdens de oorlog kreeg hij "The British War Medal 1914-1918". Hij arriveerde in Oostende met 60.000 gouden ponden. Een medewerker van de Nationale Bank adviseerde hem om het goud in te wisselen tegen aandelen van de Verwoeste Gewesten. Door de inflatie verdween zijn fortuin al gauw als sneeuw voor de zon.

Bronnen

Getuigenissen van Jacqueline Billiet (dochter van Alida) en Jocelyn Van Eycken (zoon van Melanie).

‘De vergeten zeestrijders 1914-1918 (4)’, in: Tijdschrift van de Koninklijke Heem- en Geschiedkundige Kring "De Plate" Oostende, november 1992, pp.241-244.

Brecht Demasure, ‘Den oarienk eeft uus gered. Visserij en de Eerste Wereldoorlog’, in: De Groote Oorlog en de Zee - De Grote Rede: Nieuws over onze Kust en Zee, 2013, nr. 36, pp. 90-96.